Lied Oranjefeest 1945

 
Ook hier in Finsterwolde is heel wat gepasseerd
En ieder uit ons midden heeft hiervan wel iets geleerd.
’t Begon toen met de inval uit richting Nieuweschans
Op 10 mei 1840 kwam het Duitsche Heer hier langs.

Eerst werd de distributie wat strakker aangepakt.
’t Rantsoen van heel wat dingen was weldra iets gezakt.
Men zei wel eens uit gekheid: straks heeft men niets meer aan
Maar hoe is het in Nederland met menigeen gegaan.

’t Begon met gouden tientjes, die moesten van de baan
De Duitsers zink en wij nog goud dat ging ook lang niet aan.
Denkt eens aan Uw koper en ook maar aan Uw tin
Dat alles moest verhuizen, want men leverde niets in.

De V, dat was Victorie zoo werd ons ingeprent
Men was in Finsterwolde toch met rundvee meer bekend.
Dit werd van ons gevorderd ’t stond alles op papier.
Of wij geen melk meer kregen, och dat gaf voor ons geen zier.

De een kreeg van de buren, een ander hield een geit.
Zoo redde zich een ieder toen door die benarde tijd.
Er kwam een groote leening der Nederlandsche staat
Men wou zoo graag het einde toch van Neerlandsch Plutocraat.

Ze bouwden een groote stelling, de naam was Dollard-Süd.
En als de Tommies kwamen dan zweeg het daar geen minuut.
Maar niemand van ons dacht toen aan ’t heel erg groot gevaar
Want dat werden we pas later dubbel en dwars gewaar.

Heel wat moest onderduiken, een ander kwam in Vught.
En gijzelaars ophalen was soms heel niet van de lucht.
Wat is er veel geleden in het geheele Vaderland
Doch alles werd men niet gewaar, dat kwam niet in de krant.

Uit illegale blaadjes die men somstijd ontving,
Vernam men dan zoo af en toe hoe ’t in de wereld ging.
Het werk van de ondergrondsche ging altijd in ’t geniep.
Men ondervond maar al te vaak dat de SD niet sliep.

Langs heel de spoorlijn moest men eens plots op kabelwacht
Er werd aan sabotage tegen Duitschland toen gedacht.
Ook aan het putjesgraven ontkwamen ze hier niet
En onder pret en veel vermaak is dat toen ook geschied.

Muziek mocht men niet houden en ieder was haast dom,
Want wie zegt niet, had ik toch weer mijn radio weerom.
Zelfs menschen moest men hebben daar aan de overkant.
Tot heel de Borkumerstrand zat het volk van Turkenland.

De klok uit onze toren werd door ons zeer betreurd
Doch men verwachtte algemeen nu is het gauw gebeurd.
Maar toen moest men O.T.-ers. ’t Was zelfs een menschenjacht
Men werd soms een twee drie maar naar Zuidlaren toegebracht.

Om acht uur moest men binnen, de lamp kon niet meer aan.
Nog nooit werd er in ons dorpje zoo vroeg naar bed gegaan.
Maar bij ons oliepitje uit Grootvader zijn tijd,
Had men soms af en toe toch wat gezelligheid.

De kelder werd een slaapplaats; geschut kwam naderbij
Zoo lagen wij dan rustig maar met allen in de rij.
Doch als de morgen aanbrak dan blafte de C.C.
We danken dan ook aan dat ding ’t Evacuatie-Wee.

Zoo kwam het voorjaar eindlijk, de Coenraad was zeer stil.
Men sprak dan af en toe misschien dat dat ding wel niet meer wil.
De Polen kwamen nader, men hoorde veel gerucht
En dat het eindelijk verder kwam bewees de Duitsche vlucht.

Een dag of acht verliep er, men keerde langzaam weer
En die dan in de huizen kwam, vond daar zichzelf niet meer.
’t Lawaaiend monster zweeg nu, men hoorde geen geluid 
En toen besefte men eerst recht: de Moffen zijn er uit.

Nu langzaam keert de rust weer, wij zijn dan toch vrij.
En met Vorstin en Vaderland zijn wij weer o zoo blij.
Wij willen samen bouwen aan ’t nieuwe Nederland.
En blijven hou en trouw aan ons Oranje Land.
 
Dit lied werd gemaakt voor het eerste Oranjefeest na den oorlog 1940-1945 door den Heer L.K. Kremer te Finsterwolde; 31 augustus 1945.