In het jaar 1755 rees er een conflict tussen de boekhouderdiaken Claes Vriesenborg en de kerkeraad.
Uit de notulen van de vergadering van de kerkeraad van 19 maart van dat jaar kan de reden van het conflict worden opgediept. De predikant Ds. M. Busscher deelde mee : „dat ten sijnen huize expres was gekoomen de schoondogter van Simon Jans, klagende, dat haar gemelde oude vader, welke door de diacenen dezer gemeente bij haar en haar man in de kost was besteed, kwalijk was voorzien van hemden, als hebbende niet meer dan twee en die beide nog niet eens goed waren om langer te kunnen dienen tot dijn noodig gebruik en verschooning, weshalven zij voor de meer dan 80 jaren oude man twee nieuwe hemden verzocht en tevens dat aan haar gegeven mocht worden twee gulden op rekening van de ƒ29,-kostgeld, welke zij voor gemelden vader aanstaande mei van deze diaconie moest beuren".
De predikant op onderzoek uitgetogen, had de waarheid geconstateerd en de kerkeraad besloot dan ook eenparig :
„Aangezien een arm en noodlijdend mensch van zoo hoogen ouderdom wel een dubbel medelijden verdiende, in plaats van een arm mensch, die nog jong is, maar enkelvoudig, dat de diaconie-boekhouder de twee verzochte hemden aan gemelde oude man zoude bezorgen en ook de verzochte twee gulden zoude voorschieten".
De diakenen Harm Jans en Febe Hemmes brachten het besluit aan de boekhouder over, maar deze weigerde de twee hemden te verschaffen, zeggende :
„dat hij reeds eerder een nieuw en een reeds gedragen hemd had verstrekt en indien nu elke arme meer dan twee hemden hebben zoude van de diaconie, waar dat dan heen wilde". Na nog enige keren geweigerd te hebben, stemde hij eindelijk in: „om verwijdering te voorkoomen, zoo zal ik aan het besluit van de kerkeraad met de twee gulden en de hemden voldoen".
Hiermee was deze zaak, die wel een schril beeld op de armenverzorging in de vorige eeuwen geeft, afgedaan. Dat deze boekhouder-diaken, die tevens schoolmeester was, niet één van de gemakkelijksten was, mag wel blijken uit het feit, dat de kerkeraad hem eens dacht „vriendelijk te raden en te vermanen om toch in 't behandelen en straffen van de schoolkinderen voorzichtig en bedachtzaam te zijn".