De grote volksverhuizing.

Ergens in het hoge Noorden ligt een plaats die vroeger het "finstere wold', het duistere woud' werd genoemd. In dat woud huisde een wilde volksstam. Er woonden sterke mannen, vrouwen en kinderen. Er waren ook opperhoofden die er voor moesten zorgen dat de kinderen het hele jaar door wat hadden te doen waar ze plezier in hadden en waar ze iets konden leren voor later, wanneer ze zelf groot en oud genoeg zouden zijn om een nieuwe stam te stichten.

In het brein van de opperhoofden rijpte al midden in de winter het plan om, als de tijd gekomen zou zijn, met alle jonge stamleden het woud te verlaten om ergens in het onbekende land een nieuwe woonplaats te stichten. Er was echter nog zoveel te regelen voor de grote onderneming; doch eindelijk was het toch zover dat de grote volksverhuizing kon beginnen.

Het was eerst de bedoeling om, zoals vroeger de gewoonte was, de reis te voet te ondernemen, maar de tocht was zo ver en zo lang. Gelukkig herinnerde het opperhoofd zich een oude bekende, Fred Elintstone genaamd, die eigenaar was van een grote wagen, die uit zich zelf kon rijden als je er maar genoeg water in gooide. Flintstone moest er natuurlijk veel geld voor hebben om zijn kostbare wagen af te staan, maar ook dat kwam in orde.

Gepakt en gezakt en beladen met een flinke mondvoorraad hezen de jonge stamleden zich in de wagen, vol verwachting wat het nieuwe land zou brengen. Daar ging het dan hobbel de bobbel, kreunend en pruttelend over wegen, paden en rivieren, door het woeste land. Eindelijk was dan na veel omzwervingen het einddoel bereikt. 

Een nederzetting midden in een bosachtige streek met uitgestrekte heide¬velden. De ingang was zo nauw dat de wagen van Flintstone er niet in één keer kon inrijden. Allen sprongen eruit om maar zo snel mogelijk het nieuwe hol te kunnen onderzoeken waarin ze moesten wonen. Het viel erg mee!

Er was ruimte in overvloed om te eten, te slapen en om zwerftochten in het onbekende land te ondernemen. Onder in het hol was een plaats waar de vrouwelijke stamleden 's avonds hun vermoeide ledematen konden strekken. Boven, naast de plaats waar de dieren des velds hun wintervoorraad hooi vonden opgeslagen, was de ruimte waar de jonge mannelijke krijgers 's nachts overbleven en waar ze elkaar de avonturen die ze overdag hadden beleefd vertelden en nog eens opnieuw beleefden. Daar was ook de plaats waar de onder¬linge ruzietjes werden uitgevochten. 

Het ging er soms erg heet toe, zodat het opperhoofd, de grote heer met zijn vervaarlijke snor, vaak luid brullend de orde moest herstellen. Maar het kwam altijd in orde, want de Krijgers leerden verdraagzaamheid in de samenleving. 

Verder was er nog een plaats waar de maaltijden voor de stamleden werden bereid. Er is gefluisterd dat de vrouwen die voor het eten zorgden, 's morgens vroeg de velden in trokken om de koeien en de wilde geiten te melken, want sommige krijgers wilden geitenmelk bij het eten, anderen koemelk en nog weer anderen hadden liever zure melk. En gedronken dat er werd! 

De vrouwen hadden het ook erg druk met het aanleggen van voedselvoorraden voor de hele stam. Hongerig dat ze waren! Bergen brood met beleg uit een tijdperk dat nog lang niet was gekomen, werden naar binnengewerkt.

Voor de warme maaltijd werden de benodigdheden aangevoerd uit een nabijgelegen nederzetting. Daar werden ook dieren geslacht voor de vleesvoorziening van de stam, want het waren allemaal vleeseters. De krijgers en krijgsters aten zich dik en rond want ze hadden kracht nodig voor de dagelijkse ontdekkingsreizen en de veldslagen die ze leverden.

Op één van de laatste tochten ontmoetten ze een grote kudde van wel 300 dieren, allen met een dikke witte pels. Deze dieren zwierven de hele dag over de grote heide. Sommige krijgers van onze stam waren zo onder de indruk van deze ontmoeting dat ze nog lange tijd bèè riepen, want zoiets hadden ze in het hoge noorden nog nooit gezien. 

Er zou over de dagen die we beleefden nog veel meer te vertellen zijn,maar aan alles komt een einde. Het ging allemaal veel te vlug maar ….. morgen komt de wagen van Flintstone ons weer ophalen en dan gaan we terug naar het noorden om de vele avonturen te vertellen en om ons voor te bereiden op een nieuwe reis die zeker weer zal komen!

Opmerking: de grote heer met zijn vervaarlijke snor was de buurtwerkleider Piet Dijkhuis

 

Terug naar: Met een knipoog